Na totaal doorweekt te zijn geraakt in de Milford Sound rijden we terug naar Te Anau. Hier scheiden de wegen met onze nieuwe vrienden, voor even tenminste. Eén bus gaat terug naar Queenstown, de ander komen we later in The Catlins weer tegen. Wij gaan het diepste meer van Nieuw-Zeeland, Lake Hauroko, proberen te zoeken. Na een fijne warme douche in Te Anau (bij de openbare wc's en doucheruimtes) trekken we dieper Southland in, een paar kilometer buiten Te Anau schijnt de zon gelukkig.
Als we aankomen op de camping, zien we dat Lake Hauroko niet echt bereikbaar is. Zoals we verwacht een wandeling van 7 kilometer loopt naar het meer. Maar na een intense dag in de Milford Sound gaat ons dat echt niet meer lukken. We staan op de camping bij Lake Monowai, tussen de bossen verscholen en lekker rustig. Ideaal na een paar lange dagen. We laten de bus goed doorwaaien en hangen alles te drogen. Die nacht komen we er achter dat dit niet onze slimste zet is geweest. Om het uur worden we wakker van muggen en sandflies. We slaan ze dood maar het uur daarop zitten er weer nieuwe. We schatten dat we er die nacht tegen de 80 muggen en sandflies in de bus hebben gehad. De volgende ochtend worden we dan ook niet al te vrolijk wakker, maar we hebben een druk programma!
Via Invercargill rijden we naar Bluff, het onofficiële meest zuidelijke punt van Nieuw-Zeeland. Onofficieel omdat er twee punten nog zuidelijker liggen, Stewart Island en Slope Point. Slope Point is het meest zuidelijke punt van het vasteland. Dit maakt Bluff niet minder toeristisch of minder mooi. Het is makkelijker te bereiken dan Slope Point en heeft met Bluff Hill een prachtige uitkijk (bij helder weer) op Stewart Island en Bluff Harbour.
Voordat we Slope Point aandoen zoeken we onze nieuwe vrienden op in The Catlins. Ze hebben daar een huis gehuurd en een heerlijk matras slaan we na een paar maanden niet af! Via de Southern Scenic Route rijden we naar Fortrose, de route is niet gek speciaal maar in een zonnetje is het al snel goed.